Vlakverdeling 3

Door Frouke Goudman-Cupido

Na het globale overzicht van de eerste keer in het maartnummer, gaan we nu eens kijken hoe anderen het probleem van de vlakverdeling oplosten.
Dit roept gelijk vragen op, zo in de trant van; “Moet dat, kan dat, mag dat?” In hoeverre krijgen of houden we een eigen stijl als we naar andermans werk kijken? Als we zelf weer aan het werk gaan zijn we dan geïnspireerd of gaan we imiteren?
Nu, ik vind dat u van de techniek van een ander best kan en mag leren. Iedereen heeft zijn beperkingen en kwaliteiten, waardoor een knipsel tóch iets eigens krijgt. U mag ook best op een idee gebracht worden, maar werk het dan op uw eigen manier uit.
Het lijkt zo aantrekkelijk om een werkwijze die succes heeft over te nemen, maar dit zal toch niet iedereen evenveel voldoening kunnen schenken! Na mijn opmerking thuis dat een knipsel van een ander géén knippatroon is, vond mijn man dat het plezier in het maken voorop stond. Bij het voetballen hebben de 4e klas amateurs vaak meer lol dan de profs. Ze zijn wél even fel op de scheidsrechter hij een foute beslissing! Willen we kunst maken, móeten we kunst maken? Wie mag er iets over zeggen? Mijn zoon van 13 vond me al te jong om dit artikeltje te schrijven! Hij had kennelijk lééftijd als criterium.

Wat er voor mij nog steeds vaststaat is dat KNIPPEN CONTRASTEN scheppen betekent en KNIPKUNST GOEDE CONTRASTEN! Het laatstgenoemde ontspant het oog zoals een goede zanger of zangeres het oor ontspant. U bent dan in balans en dat geeft een prettig gevoel.
Knippen is als beeldhouwen, met een scherp voorwerp als gereedschap. Per knip wordt een keuze gemaakt, wel of niet er af. Wat weg is blijft weg. Eigenlijk doet u iets met wat u niet wilt hebben, de rest blijft vanzelf over.

Escher heeft de noodzaak om contrasten te scheppen zelfs kunnen illustreren en wel met zijn “Ontmoeting” (afb. 2).

afb. 2, M.C. Escher, 1944

Elke vorm maakt zich los van zijn omgeving, komt zijn contravorm tegen, herkent en erkent hem! Beter is het eigenlijk niet te omschrijven.

Al bladerend in catalogi kwam ik tot de voorlopige conclusie dat een knipstijl gevormd kon worden door de tijd of het land waarin men leeft. Daarnaast door imitatie uit bewondering of veiligheid, inspiratie en het gebrek aan behoefte om te kijken hoe een ander werkt, gewoon omdat men zélf lekker bezig is. Van ontroerende perfectie vond ik enkele Oudhollandse knipsels. De kerk van Urk is een van mijn favorieten geworden! Joke en Jan Peter Verhave duiken bijna in elke Knip-Pers met een juweeltje op!

afb. 3, Frouke Goudman-Cupido

afb. 4, Ernst Oppliger

Uit Zwitserse catalogi haal ik standaardmotieven, die door de één veel beter en evenwichtiger worden uitgewerkt dan door de ander. Knipsels van koeien, die naar de bergweiden gaan, kennen veel varianten. Een van mijn favorieten is afbeelding 1 vanwege de prachtige grijswaarden naast de zwart-wit contrasten. De bijna strenge vormgeving sluit hier goed bij aan. Er is daar veel vraag naar traditionele knipsels dus de onderwerpen van de beroepsknippers liggen eigenlijk al vast. Af en toe worstelt iemand zich even los en maakt iets totaal anders. Maar traditioneel of niet, er is van beide soorten iets moois te maken!

De grote knipper van afbeelding 4 heeft, naar ik heb vernomen, zich laten inspireren door mijn kleine schaatsenrijdertje (afb. 3). Hij maakt er wel écht zijn eigen ding van, met een van zijn bijpassende lijsten.

Afb. 1. Peter Hutter, “Himmel über der Weide”. Uit: Katalog Erste Schweizerische Scherenschnitt Ausstellung.
Afb. 2. M.C. Escher, “De Ontmoeting”, 1944.
Afb. 3. Frouke Goudman, “Schaatsenrijdertje”.
Afb. 4. Ernst Oppliger, “Dr Glisinet” 1987, uit: Kultur Beilage der Kleine Bund, 6 feb. 1988.

Dit artikel verscheen eerder in Knip-Pers 1988-3