Prikwerk in het Knipkunstmuseum, deel 1

Papierprikken. Wie herinnert het zich met uit zijn kindertijd, met een prikpen figuurtjes uitprikken of de bekende prikkaarten op de aangegeven plaatsen doorprikken en daarna met borduurzijde afbeelding opfleuren. Dat ook tegenwoordig deze vorm van prikken naar voorbeelden weer druk beoefend wordt blijkt uit het grote aanbod van ‘ornare’ (letterlijk: versieren), ‘perfomare’ (of sierprikken) en “embossing” (letterlijk: reliëf aanbrengen) pakketjes in hobbywinkels.

Deze technieken leveren -al of niet gecombineerd- een leuk resultaat op, maar jammer is dat door het veelvuldig gebruik van voorbeelden en sjablonen weinig aan de eigen creativiteit geappelleerd wordt. Een creatievere vorm van prikken kwam ik tegen in Het complete papierboek van Inge Evers (Cantecleer, 1991). Die wordt “picotage” (letterlijk: prikken in) genoemd. Met waterverf of ecoline wordt een vrije tekening gemaakt, die daarna al prikkend met details en accenten aangevuld wordt. De prikpen en andere scherpe voorwerpen zoals spijkers worden als tekenpen gebruikt.

Het zal duidelijk zijn dat het bij het prikwerk in het Nederlands Museum van Knipkunst niet om bovengenoemde vormen gaat. Het museum bezit enkele fraaie stukken die als zelfstandig kunstwerk beschouwd kunnen worden. Twee zijn gemaakt ter gelegenheid van een huwelijk (1820), verder een prachtig schip (ca.1820), een portret van prins Frederik (ca.1817) en nog enige kleinere werkjes. Over deze kunstvorm is niet meer bekend dan dat deze eind 18de, begin 19de eeuw opduikt en populair wordt. In de literatuur over papierkunst is er zover ik tot nu toe kon nagaan vrijwel geen aandacht aan besteed. De komende tijd zal ik me gaan bezig houden met dit onderwerp en in het bijzonder met de achtergrond van de stukken in ons museum. In de Nieuwsbrief zal ik in feuilletonvorm verslag doen van mijn bevindingen.

In het boek Spitzenbilder, Papierschnitte, Portratsilhouetten van Max Bucherer (Dachau,1920) worden onder andere devotieprentjes beschreven, handgemaakte plaatjes, die aanvankelijk alleen door kloosterlingen, mannen en vrouwen, gemaakt werden. De oudst bekende plaatjes stammen uit de 14de en 15de eeuw en zijn van perkament. De afmeting is meestal ongeveer 10 x 15 cm. Om de centraal staande religieuze afbeelding (vaak een heilige) werd een versiering aangebracht in borduurwerk, knip-snij-en prikwerk, schilderwerk, haarwerk en zelfs vlindervleugels en spinnenwebben werden toegepast. Prikwerk werd vooral gebruikt om grotere vlakken in te vullen.

Vanaf de 16de eeuw gingen ook leken buiten de kloosters zich met de productie van deze prentjes bezig houden en hoewel ze die op den duur ook machinaal gingen vervaardigen, bleef het handwerk bestaan. Vooral in Beieren en Oostenrijk werden tot het einde van de 18de eeuw prachtige Spitzenbilder en naar  mate er meer geprikt was Nadelstichbilder gemaakt. De naam geeft al aan hoe fijntjes ze bewerkt waren (Spitzen=kant). In Zuid-Duitsland en Oostenrijk zijn bekende verzamelingen uit kloosters bewaard gebleven die zich nu in musea bevinden. Daaronder zijn ook grotere exemplaren van wel 22 x 33 cm.

In de alba amicorum, de vriendenboekjes die in de 17de en 18de eeuw in de mode waren onder jongelui van gegoede huize waarin ze teksten, gedichtjes, tekeningen, goede wensen, e.d. van vrienden en of leermeesters verzamelden, kwam ook wel prikwerk voor. Maar dat zijn meestal toch geen op zichzelf staande kunstwerkjes. Blijkbaar was prikken, evenals bijvoorbeeld het maken van silhouetten aanvankelijk een geliefde bezigheid van jongelui uit hogere kringen. Aan het einde van de 18de eeuw werd ook het maken van diorama’s en illuminatieprenten populair. Men prikte van een prent dan bepaalde gedeelten door en andere niet, of veel minder. Het werk werd in een houder gezet voor een lamp. Overdag zag je de hele prent, maar ‘s avonds als het lamplicht er doorheen scheen zag je alleen het deel dat doorgeprikt was. In zogenaamde illuminatiekasten kon je ook overdag dat effect al bereiken. Een mooi voorbeeld van zo’n diorama is een ets van Den Haag met een marktplein en een kerk en het stadhuis op de achtergrond (begin 20ste eeuw).

Afbeelding: Inter-Antiquariaat Mefferdt & De Jonge

Afbeelding: Inter-Antiquariaat Mefferdt & De Jonge

Bij de ontwikkeling tot zelfstandig kunstwerk zouden de sponsen van tegelbakkers een rol gespeeld kunnen hebben. Een spons (pons, ponsief) is een blad papier ter grootte van een tegel of tegeltableau met daarin het doorgeprikte decor.

Het decor kan een eigen ontwerp van de tegelschilder zijn of een bestaande afbeelding, bij voorbeeld een ets of gravure. Soms worden alleen de hoofdlijnen doorgeprikt, maar meestal wordt de tekening zeer nauwkeurig doorgeprikt. De spons wordt dan op de al van witbakkend glazuur voorziene tegel gelegd en met een zakje koolpoeder (van tijk) gedept, zodat de tekening in fijne stipjes op de tegel komt.

Daarna volgt de zgn. trek waarbij met een heel fijn penseeltje, met vaak maar één haar, de stipjes verbonden worden. Daarna wordt het proces vervolgd met inkleuren, glazuren en bakken. Sponsen werden met twee of drie tegelijk geprikt en konden 1000 tot 2000 keer gebruikt worden (ontleend aan De Nederlandse Tegel van Jan Pluis, Leiden, 1997) Op soortgelijke wijze worden ook wel borduurpatronen overgebracht op fijne stof. Een medewerkster van het Fries Museum in Leeuwarden vertelde dat het werken met sponsen al bekend is vanaf het begin van de 16de eeuw, de tijd waarin in ons land en in Vlaanderen de eerste tegelbakkerijen ontstonden. Uit die tijd stammen al modellenboeken waarin ook motieven uit Spanje en het Midden Oosten voorkomen. Het is niet onwaarschijnlijk dat de techniek van het doorstuiven van patronen ook daar gebruikt werd. In het Nationaal Keramiek Museum, het Princessehof in Leeuwarden, heb ik een groot aantal sponsen mogen bekijken. Stuk voor stuk waren het prachtig geprikte tekeningen. Waarom zou er nu niet iemand op een gegeven moment zo’n geprikte tekening in een lijstje hebben gezet en zo het eerste prikkunstwerk hebben bezeten? Een goede tekenaar die het zag kan op het idee gekomen zijn het potlood eens te verwisselen voor een prikpen en zo de “uitvinder” van het prikkunstwerk geworden zijn. Dit is maar mijn eigen veronderstelling, ik heb geen publicatie kunnen vinden waarin prikwerk als zelfstandige kunstvorm vermeld wordt.

door Atty Broer

Dit artikel verscheen eerder in de Nieuwsbrief van het Nederlands museum van knipkunst en de Stichting W. Tj. Lever, 2003-1