Prikwerk in het Knipkunstmuseum, deel 3

door Atty Broer

Bloemenvaas
De bloemenvaas is in velijnpapier uit ca. 1808 geprikt. Velijnpapier is handgeschept papier dat geen afdruk van de ketting- en zeeflijnen laat zien. Het werd vervaardigd met een schepraam waarvan de zeef voorzien was van een fijn geweven koperdoek. Zo ontstond een mooie kwaliteit papier die onder andere gebruikt werd voor postpapier en beter drukwerk. Een Grieks aandoende vaas is weelderig opgemaakt met een groot boeket, samengesteld uit allerlei bloemen die in werkelijkheid nooit allemaal tegelijk bloeien, zoals we dat vaker zien op schilderijen. In de 17de eeuw hebben onder meer Jan Breughel de Oude en Ambrosius Bosschaert dergelijke schilderijen gemaakt. Eind 18de en begin 19de eeuw ontstond er klaarblijkelijk opnieuw interesse voor, want in een oude (1976) geïllustreerde catalogus van schilderijen van het Rijksmuseum vond ik er een flink aantal voorbeelden van.

Abraham Bosschaert, collectie Rijksmuseum

Een daarvan (van een anonieme Zeeuwse schilder) zou de maker van ons priksel heel goed als voorbeeld gediend kunnen hebben. De vaas is bijna identiek en de compositie van bloemen komt ook vrijwel overeen. De maker heeft met een heel fijn prikpennetje gewerkt. De hoofdlijnen van vaas, bloemen en blaadjes heeft hij van voor naar achter geprikt en de details van de afzonderlijke bloemblaadjes en de vaas van achter naar voren, zodat enig reliëf is ontstaan. Dat wordt bovendien nog versterkt doordat hij de nerven van de blaadjes en de lijnen van de vaas aan de achterkant met de prikpen “getekend” heeft en gedeelten van bloemen en bladeren met een stomp voorwerpje opgebold heeft. Gezien de kwaliteit van dit prikwerk hield de maker zich vast wel vaker bezig met van deze liefhebberij.

De zandloper
Dit priksel is een zogenaamd vanitaswerk dat ons op symbolische wijze herinnert aan het verstrijken van de tijd en de vergankelijkheid van het leven. Behalve een zandloper zijn een doodshoofd -al of niet met gekruiste beenderen-, een bellenblazend kind, een uitgedoofde kaars, een viool met een gebroken snaar en klokken veel voorkomende symbolen die alle ongeveer dezelfde waarschuwing inhouden: memento mori of gedenk te sterven!

We zien ze onder andere in het herdenkingsknipsel voor Van Speijk en in een interessant knipsel (in de familie bekend als “Vadertje Tijd”) dat museumbezoekers ons onlangs toonden.

Op ons prikwerk staat op de bovenste helft van het blad een zandloper met aan weerszijden een doodshoofd met twee gekruiste beenderen. Aan de onderkant wijzen twee sikkels met de punten naar elkaar. De zandloper is omvat door een open krans van takken waarvan de uiteinden door twee putti gedragen worden. Met hun andere hand houden ze een kroon omhoog. Onder deze krans staat “Geen onderscheit van rang”, dan twee sierlijk gebogen takken en het vervolg van de tekst:

“Regtvaardig is de dood,
Hij ontziet geen graaf,
of koning,
Hij klopt zowel aan
het hof,
Als aan een boerewoning”.

Daaronder zijn weer takken geprikt en de hele voorstelling is met rozen omgeven. Het prikwerk is heel zorgvuldig uitgevoerd, beurtelings van voor naar achter en omgekeerd. Het daardoor ontstane reliëf geeft het geheel een levendige uitstraling. Er is machinaal papier voor gebruikt uit ca. 1850. Zandloper en sikkel zijn symbolen die hun oorsprong vinden in de Griekse mythologie. De god Kronos, de god van de tijd, wordt er meestal mee afgebeeld. Soms heeft de zandloper of Kronos zelf ook nog vleugels om ons eraan te herinneren dat de tijd vliegt. Dat zal velen van ons niet vreemd in de oren klinken. De sikkel herinnert aan de strijd om de wereldmacht die in de Griekse godenwereld in alle hevigheid eeuwenlang gewoed heeft en waarin Kronos zijn vader Uranus ontmande met een sikkel. In het Christendom worden in de late Middeleeuwen de zandloper en de sikkel (zeis) overgenomen als symbolen rond dood en begraven. Tot in de 20ste eeuw zien we ze op grafzerken afgebeeld. Schedels en andere beenderen kwamen daarbij. Omdat deze het laatst vergaan werden ze vroeger bij het ruimen van een graf bewaard in een knekelhuis of ossuarium dat bij elk kerkhof te vinden was. Bij mijn weten bestaan deze gebouwtjes nergens meer in Nederland, maar in het Gelderse dorpje Geesteren zit in de kerk nog een uit het knekelhuis afkomstige steen ingemetseld met het opschrift: “Anno 1633, Tredt hirbi en segget mi wie dat hir bur ofte edelman si” (treed hier binnen en zeg me wie hier boer of edelman is). De maker van ons priksel brengt ruim twee eeuwen later een tekst met een vergelijkbare boodschap in zijn werk aan. En jaren geleden heb ik in Trégastel, een dorp in Bretagne, een halfrond ossuarium gezien dat daar tegen het 13de eeuwse kerkje gebouwd was waar boven de toegangsdeur in het Latijn stond: “Heden ik, morgen gij, voor wie daaraan denkt verliest alles zijn waarde”. Het ossuarium werd niet meer gebruikt, maar de waarschuwing boven de deur is van alle tijden.

Prins Frederik
Een van de grotere prikwerken van ons museum betreft het portret van prins Willem Frederik Karel van Oranje Nassau (1797-1881), de jongere broer van Koning Willem II. Als voorbeeld voor het portret is een gravure van D. Sluyter naar een schilderij van H. Langerveld uit 1817 gebruikt.

[4] Hermanus Langerveld (1777-1830) was portretschilder en kreeg meteen na de benoeming van de prins tot Grootmeester Nationaal van de Orde der Vrijmetselaren in Nederland de opdracht een portret van hem te schilderen. Van 1816 tot zijn dood in 1881 heeft de prins deze functie bekleed. De jonge prins is afgebeeld staande achter een tafel. Hij is gekleed in militair tenue en draagt links op de borst de Militaire Willemsorde. Verder draagt hij de versierselen van de vrijmetselarij die bij zijn functie als grootmeester horen, om zijn hals het cordon met de zon en onderaan het rozenkruisjuweel. Dit juweel bestaat uit een liggende gradenboog waarop een pelikaan staat die zich de borst openpikt om met zijn bloed zijn jongen te voeden (zinnebeeld van de zelfopofferende liefde), er achter staat het kruis waaraan een rozentak ontspringt. Dit beeld is omsloten door benen van een passer waarop een kroon staat. Op latere leeftijd heeft hij dit juweel vervangen door een ander, omdat hij vond dat het teveel nadruk legde op de christelijke thematiek, terwijl godsdienst en levensbeschouwing van de leden juist geen rol mochten spelen bij de vrij metselaars. Op de klep van het schootsvel staat een stralende zon. Op de tafel liggen het boek “Wet en Orde” [5] waarin de regels van de maçonnieke werkwijze vastgelegd zijn (de prikker heeft de titel weggelaten). Op het boek liggen twee gekruiste degens en in zijn hand houdt hij de voorzittershamer. De achtergrond wordt gevormd door een gecannuleerde zuil links en in de rechterbovenhoek hangt een rond gedrapeerd gordijn met franje. Door briefcontact dat Henk van Ark enkele jaren geleden had met het Cultureel Maçonniek Centrum in Den Haag was al bekend dat zich daar een soortgelijk werk bevond, maar door tijdgebrek is het toen niet tot een nauwkeurige vergelijking gekomen. Die heeft pas onlangs plaatsgevonden. Ik ben met ons prikwerk naar Den Haag geweest om de twee stukken te vergelijken en om geïnformeerd te worden over de vrijmetselarij, een voor mij vrijwel onbekend onderwerp (later iets meer hierover). Het blijken vrijwel identieke stukken te zijn die zeker door dezelfde persoon gemaakt zijn. Beide werken zijn met een vrij grove pen geprikt in dezelfde papierkwaliteit. Het papier is naar alle waarschijnlijkheid velijnpapier (zie de bloemenvaas). Dat valt af te leiden uit de beide watermerken. In het Haagse stuk luidt dit, nog nauwelijks leesbaar: B1….v (of u)….Briel(e) en in het Schoonhovense VGS.

Omstreeks 1810 ontstond in de Zaanstreek de kunst van het velijnpapiermaken. Een van de papierfabrikanten die zich daar mee bezig hield in de periode 1775-1835 was de firma Blauw & Briel. Het lijkt niet te gewaagd te veronderstellen dat het Haagse papier daar gemaakt is. Het watermerk VGS in het Schoonhovense papier is waarschijnlijk het merk van de firma Van Gelder Schouten & Comp., eveneens een bedrijf in de Zaanstreek dat velijnpapier maakte. Beide prikwerken zullen in de jaren twintig van de 19de eeuw gemaakt zijn, in ieder geval voor 1830. Op 28 december 1830 werd namelijk het Haagse stuk aangeboden aan de Loge “L’enfant de la Vertue” in Veere door broeder J.L.A. Jacobse, die het in een begeleidende brief “een uitmuntend geprikt werk noemt (Bron: Notulen van de bijeenkomst van de Veerse loge). Na het opheffen van deze loge zijn de bezittingen in het CMC terecht gekomen, maar de betreffende brief is helaas verdwenen.

In het Haagse prikwerk zijn minder details aangebracht dan in het Schoonhovense en het is minder zorgvuldig geprikt. Het gordijn in de rechterbovenhoek is smaller en als rand heeft het een vijfdubbele rij prikjes gekregen, terwijl in het Schoonhovense stuk een bredere rand met een patroontje geprikt is. Bovendien is dat gordijn langer en rijker geplooid. De zuil heeft ook een rijkere versiering gekregen, evenals het tafelkleed. Op beide stukken ontbreekt de titel van het boek en van de versierselen van de vrijmetselarij heeft de prikker helemaal een potje gemaakt. Waarschijnlijk was hij (of zij) niet bekend met de symboliek van de organisatie. Van het rozenkruis is op beide priksels niet meer gemaakt dan een driehoek met een gebogen basis en de zon in het cordon lijkt in het Schoonhovense stuk meer op een bloem en in het Haagse werk meer op een ster. De naam van de prins heeft de maker -geheel afwijkend van de gravure- in schrijfletters weergegeven. Wat het meest opvalt aan beide werken is het is het gebrek aan gelijkenis van het gezicht van de prins op de gravure en dat in de priksels. Beide stukken overziend lijkt het alsof de maker zelf niet helemaal tevreden was met zijn werk en het nog een tweede keer heeft geprobeerd. Het Schoonhovense stuk zou dan het tweede moeten zijn. Het is helemaal voorgetekend en het is veel preciezer geprikt met rijkere versieringen dan het Haagse waarin geen spoor van potloodlijnen te zien is. De eerder genoemde onderlinge verschillen en afwijkingen van de gravure zijn de zelfde. De kwalificatie “uitmuntend geprikt werk” van broeder Jacobse vind ik dan ook rijkelijk overdreven.

Geraadpleegde literatuur:
Christelijke symboliek en iconografie” prof.dr.J.J.H.Timmers, 1987
Zandloper, zeis en Pierlala” Dr. G.T.Haneveld, Utrecht 1995
Prisma van de symbolen”(Ned.vert.), prof.dr. Hans Biedermann, München, 1911
Dood en Begraven” tentoonstellingscatalogus, 1980
brochures en mondelijke informatie van het C.M.C, Den Haag
schriftelijke informatie van de K.B., Den Haag

Dit artikel verscheen eerder in de Nieuwsbrief van het Museum voor Papierknipkunst en Stichting W. Tj. Lever, 2003-3.