Papiermolens in Nederland

Door Jeannet Pasterkamp-Boerkoel

Een leven zonder papier is haast niet denkbaar. Papier is omstreeks het begin van onze jaartelling in China uitgevonden. Dit staat op naam van Ts’ai Lun. Papier wordt gebruikt voor kranten, om brieven te schrijven, boeken op te drukken, om tekeningen en aquarellen op te maken, voor verpakkingsmateriaal en nog veel meer. In Nederland wordt vanaf ± 1590 papier gemaakt. De grondstof voor de papierfabricage in Nederland was lompen. Oorspronkelijk werden die met houten stampers in vijzels fijngestampt. In Europa waren al water- en windmolens en het was logisch dat die gebruikt werden om papier te maken. De watermolens op de Veluwe waren zeer geschikt voor dit doel. Het verval van de beekjes op de Veluwe was helaas te weinig om de grote raderen van de watermolens aan te drijven. Daarom op een heel ingenieuze manier zogenaamde sprengen gegraven, diepe gleuven in het landschap, waardoor het grondwater opborrelde en zo het beekwater versterkte. Daarbij kwam nog dat het heldere, zuivere water zeer geschikt was voor de papierfabricage. Hierdoor is vanaf 1590 een bloeiende papierindustrie op de Veluwe ontstaan, met als centrum Apeldoorn. Ook langs de Veluwezoom waar het land afdaalde naar de IJssel en de Rijn, ontstonden veel papiermolens. Niet lang daarna kwam de productie met windmolens op gang, bijvoorbeeld in de Zaanstreek, waar ook een bloeiende papierindustrie ontstond. Hier werd onder andere hoogwaardig papier gemaakt voor bankbiljetten.

Papiermolen
In het Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem staat een papiermolen. Hij kwam oorspronkelijk uit Loenen op de Veluwe, er werd pakpapier gemaakt. Nu schept men er mooi, wit papier. Er is goed te zien hoe het papiermaken op de Veluwe omstreeks 1850 in zijn werk ging. Het is een watermolen met een groot waterrad, die een nokkenas aandrijft om de verschillende machines te laten draaien. De nokken tillen grote, houten valhamers op, die de linnen lompen fijnstampen tot een dunne papierbrij.

Witte linnen lompen werden gebruikt voor schrijf- en drukpapier. Gekleurde lompen, vaak katoen, werden blauw geverfd. Zij waren de grondstof voor pakpapier. Vrouwen en kinderen van 12-14 jaar verwijderden de knopen, baleinen en dergelijke en scheurden de lompen daarna aan stukken. Buiten werden de lompen gekookt in water met een beetje zoutzuur, waardoor het vuil opgelost werd en de vezels al vast een beetje kapot gingen. Daarna werden met kapmessen de lompen aan snippers gehakt. De grote, zware hamers in de hamerbak, die door het grote waterrad aangedreven werden, bewerkten de snippers 24 uur lang, zodat de linnen vezels vrij kwamen. De substantie die zo ontstond heet halfstof. De laatste bewerking van de lompen vond plaats in de zogenaamde hollander. (Inderdaad, uitgevonden door een Hollander, uit de Zaanstreek.) Dit is een grote kuip, waarin een rol met messen ronddraait die de vezels zo fijn vermalen, dat ze zich met water vermengen. Het lijkt dan net één grijze, vlokkige vloeistof. Dit is de heelstof, klaar om het papier te scheppen.

Watermerk en scheppen
Dit scheppen gebeurde met een soort platte zeef waarop een losse rand lag, het deksel. Vroeger werd die zeef gemaakt van heel dun, fijn koperdraad dat aan elkaar genaaid was. Soms was er met koperdraad een mooi motief op genaaid, vaak het kenmerk van de molen die het papier gemaakt heeft, of van een opdrachtgever. Zo ontstond een watermerk in het papier. Het is te zien, als men het papier tegen het licht houdt. Aan het watermerk kon je niet alleen zien waar het papier vandaan kwam, maar het diende tevens als kwaliteitsmerk.
Met een vloeiende beweging haalde de papierschepper de zeef door de heelstof. Eerst liet hij de zeef verticaal naar beneden zakken, kantelde hem een kwart slag en tilde hem tenslotte horizontaal weer boven water. Dan schudde hij hem voorzichtig heen en weer, zodat de vezels in elkaar grepen en er al vast wat overtollig water weg liep. Daarna gaf de papierschepper de zeef over aan de koetser, die de rand van het deksel haalde en het nieuwe, natte, slappe ‘vel’ papier op een wollen lap vilt legde. Deze handelingen werden vele keren herhaald, een wollen lap, een vel papier, een wollen lap, een vel papier, een wollen lap… Schepper en koetser waren goed op elkaar ingespeeld en werkten in een bepaalde regelmaat samen. Ze gingen door tot er een stapel van 125 vellen. papier klaar was. Nog één wollen lap er op en men had een aantal vellen dat een post heette. In deze papiermolen kon men 14 posten per dag maken, dus 1750 vellen papier. Een hoeveelheid van 50 à 60 kg.

Persen
Hierna moest het water er uit geperst worden. De stapel papier werd onder een grote pers gelegd die aangedraaid moest worden. Dit vergde heel veel kracht. Alle werknemers werden daarbij ‘opgetrommeld’: één van hen blies op een koeienhoorn ten teken, dat iedereen, binnen en buiten de molen, moest komen helpen. Op deze manier werd de helft van het water er al uit geperst. Daarna nam de heffer het werk over. Hij verwijderde de lappen vilt en legde (hief) de nog vochtige vellen papier op een speciaal houten tafeltje. Hier moest men zeer geoefend in zijn, omdat het papier op dat moment nog erg teer was. Daarna werd het papier weer onder een pers gelegd zodat het meeste water er uitliep. Vervolgens moest het papier nog drogen. Op de droogzolder was het altijd tochtig, de wind kon vrij door de openingen tussen de planken blazen. De vellen papier werden over drooglijnen gespannen. In één à anderhalve dag, soms nog iets langer, was het papier droog, afhankelijk van het weer. Tenslotte werd het papier nog een keer onder de pers gelegd voor een mooi, glad resultaat.

Gelatine
Als het papier gebruikt moest worden om op te schrijven, moest het nog één behandeling ondergaan, zodat er een soort coating overheen kwam: Het enige dat na de slacht van koeien en paarden overbleef dat weinig of niet gebruikt werd, waren beenderen, hoorns en hoeven. Die wilde de papiermaker graag hebben. Hij kookte ze op, zodat de gelatine er uit kwam. Daar werd nog aluin aan toe gevoegd, waardoor er een soort lijm ontstond, waar de vellen papier in gedoopt werden. Zo kreeg men goed schrijf- en drukpapier.

Papier dat van lompen gemaakt is verkleurt niet, het wordt niet gelig. Dit is goed te zien aan oude kanselbijbels die in de kerken altijd open op de preekstoel liggen.

Het werk in de papiermolen was erg ongezond. Het kapotscheuren van de lompen was een vies en stoffig karwei, letterlijk een ‘luizenbaan’. De papierscheppers, die voortdurend met hun handen in de vezelpap werkten, waren aan hun handen te herkennen: ze hadden geen nagels meer, die waren door het restant van het zoutzuur opgelost. Ook waren de arbeiders vaak kortademig door al de dampen die in de molen rondzweefden en werden ze doof door het lawaai dat de molen maakte. Vandaar het luide getoeter op de koeienhoorn!

Tot ongeveer 1800 werden de zeven gemaakt van aan elkaar genaaid koperdraad, heel dicht op elkaar. Toen vond men uit om van dun koperdraad heel fijn gaas te wéven. Eerst gebruikte men dit gaas om nieuwe zeven te maken, men schepte het papier nog steeds met de hand. Maar er werd door deze nieuwe techniek ook een soort lopende band van kopergaas ontwikkeld, een nieuwe machine, waardoor men lange rollen papier kon maken. Dit is het begin geweest van een onstuimige ontwikkeling in de papierindustrie. De grondstof is sinds 1850 ook veranderd, die grote hoeveelheden papier van nu worden gemaakt van cellulose van bomen. Wanneer Ts’ai Lun die gigantische rollen papier zou zien in bijvoorbeeld de krantendrukkerijen, kan hij zich met recht een wereldburger noemen die een uitvinding heeft gedaan die de wereld veranderd heeft.

Er zijn nog drie molens in Nederland waar papier geschept wordt. Allereerst de bovengenoemde watermolen ‘Marten Orges’ in het Nederlands Openlucht Museum in Arnhem. Hier worden mooie blanco vellen ongelijmd, of vloeipapier met het watermerk van de molen gemaakt, die er ook verkocht worden. De molen is onderdeel van het museum, men heeft hier alle tijd om uit te leggen hoe alles werkt.

‘De Middelste Molen’ in Loenen is een watermolen waar men niet alleen kan zien hoe papier geschept wordt, maar er is ook te zien hoe op kleine schaal machinaal papier gemaakt wordt, met gebruik van een stoommachine uit 1895. Er wordt onder andere schitterend aquarelpapier gemaakt. Vrijwilligers vertellen over de geschiedenis van de molen, ze leggen uit hoe alle machines werken en vertellen over de verschillende soorten papier. De papiermolen ligt aan het Apeldoorn-Dierens Kanaal.

‘De Schoolmeester’ in West Zaan is de enige nog werkende windmolen ter wereld die papier maakt. Er wordt een dik soort papier gemaakt dat uit minstens drie lagen bestaat, het zogenaamde Zaansch Bord. Vroeger gebruikte men het vooral als verpakkingsmateriaal, maar tegenwoordig wordt het gebruikt voor verschillende kunstzinnige doeleinden zoals posters, zeefdrukken en als aquarelpapier. Bezoekers van het museum krijgen een informatieve folder met een beschrijving en tekeningen van, al de machines en apparaten die achtereenvolgens nodig zijn om papier te maken en zo kan men alles zelf bekijken. Wie daarna nog vragen heeft, kan ze aan de molenaar stellen, die ze graag wil beantwoorden. In de droogschuur is een interessante expositie ingericht over van alles wat met papier te maken heeft.

Dit artikel verscheen eerder in Knip-Pers 2006-1

www.openluchtmuseum.nl
www.demiddelstemolen.nI
www.zaanschemolen.nI

Geraadpleegde literatuur:
C. Th. Kokke: De Veluwse papiermolen, Arnhem, 1977.
Henk Raaif: Papier maken. Amsterdam, 1980.
Faith Shandon: Veelzijdig papier maken,verwerken, decoreren. Houten, 1988.
Gids voor het Nederlands Openluchtmuseum, Arnhem, 1980.

Illustraties:

  1. Hoge toren met papierarbeiders die scheppen, persen en drogen.
  2. Papiermaker: Al is het slecht, het komt te recht.
  3. J.H. Swildens, Vaderlandsch A-B Boek voor de Nederlandsche Jeugd
  4. Moderne tekening van scheppen, koetsen en persen. Uit een folder van Papierfabriek Van Houtum en Palm in Ugchelen.
  5. Tekening van de papiermachine van Henri Fourdrinier in 1806.
  6. Watermerk van de papiermolen ‘Marten Orges’ in Arnhem.