Categoriearchief: achtergrond

Snijden en prikken

Door Joke en Jan Peter Verhave

In deze Knip-Pers vragen wij uw aandacht voor twee technieken om papier of perkament te bewerken, die naar wij vermoeden zijn voorafgegaan aan het papierknippen, namelijk snijden en prikken.

Het eerste papier in Nederland is gemaakt van lompen, gesneden en met water tot een brij gemengd, vervolgens geschept. De papiermolen in het Openluchtmuseum laat ons zien hoe dit proces in zijn werk ging. Het resultaat is stevig, langvezelig papier.

Wie vroeger dit papier had, de gegoede stand, had ook een veer om het te beschrijven. En om de veer scherp te houden gebruikte men het pennemes. Zo had men het materiaal bij elkaar om papier of perkament te snijden. Overigens is de schaar pas later tot algemeen bezit geworden.

In het boekje “Konstig en Vermaakelijk Tijd-Verdrijf der Hollandsche Jufferen, Of Onderricht der Papiere Sny-konst, 1686”, wordt bij het gereedschap behalve diverse scharen ook opgegeven:

“-een scherppuntig Mesje om Papier meede te snijden.”

“-Eenige naalden moet men ook hebben van verscheyden punten in dikte, om hier of daar een gaatje in te steken, na het vereysch van ‘t werk.”

Het woord Snykonst duidt erop dat snijden en knippen met de schaar doorelkaar gebruikt werden. Vergelijk ook met het Duitse “Scherenschnitte” voor papierknipsels.

Eén van de dames van de Nijmeegse knipkring liet mij een snijtechniek zien, die haar moeder beoefende. Het papier wordt niet weggesneden, maar door middel van een oppervlakkige kerf of schalm wordt een laagje papier opgewipt. Zij gebruik te een stevig soort correspondentiekaarten. Het motief van een bloem leent zich bijzonder voor deze techniek.

Om het effect te verhogen werd nog een kleurtje of glittertje ingeverfd. Haar mesje was gemaakt van een oud potloodje, waarin een stukje van een zakmes met ijzerdraad was vastgezet. Volgens datzelfde systeem worden nu operatiemesjes in losse houders gezet (scalpel).

Waarom zij deze kaarten maakte, zal ik u vertellen:
Deze vrouw woonde in Sittard en bleef in de crisistijd, na een huwelijk dat maar vijf jaar duurde, achter met drie kleine kinderen. Om financiële redenen moesten twee kinderen naar een kindertehuis. Op een goed moment kwam een marskramer aan de deur, die kaarten verkocht, gemaakt volgens bovengenoemde techniek. Van hem heeft ze het geleerd en door de versierde kaarten te verkopen, verdiende ze genoeg om haar kinderen uit het kindertehuis te kopen!

Behalve dat er materiaal wordt weggesneden kunnen, in het papier of perkament dat overblijft, versieringen worden aangebracht door kerven en prikken. We kunnen dit zien in het werk van F.H. van Voorst, die zo stofuitdrukking of schaduw in zijn perkamentsnijsels teweeg bracht.

Prikwerk in papier vindt u in het werk van Dato Scholtens. Duidelijke afbeeldingen hiervan staan op blz. 6, 7 en 8 van de brochure “Line Huizinga en Hil Bottema”. Ook kennen we het van de Devotieprentjes; in mei zal de heer Verspaandonk ons daar ongetwijfeld op wijzen.

In het klooster van de Birgittinessen in Uden woont Zr Maria. oud 87 jaar. Zij werkte in de bibliotheek van het museum voor Religieuze Kunst. Grote voldoening ondervindt zij nog steeds in het maken van “devote prentjes” uit perkament papier, dat is vetgemaakt papier, om perkament te imiteren. Ik laat Zr Maria zelf aan het woord hoe dat gaat: “Men gebruikt daarvoor dun wit papier. Met een.heet strijkijzer over een kaars strijken en dan ‘t ijzer uitstrijken op ‘t witte papier, dan krijgt ‘t dalijk de kleur van perkament. Door wat oefenen krijgt men er slag van, probeer U ‘t maar, zoo heb ik ‘t ook moeten leren van deskundigen. Ik wens U veel succes.” Op zo’n stukje perkamentpapier (ca. 7 x 11 cm) plakt zij een ronde voorstelling: Maria-Christus-een Heilige, met een doorsnede van ca. 3 cm. Er omheen snijdt zij stukjes weg en brengt een versiering van prikwerk aan. Zr Maria prikt aan de achterkant, zodat de voorkant reliëf krijgt. Het uiteindelijke resultaat is een “stralenkrans” om het prentje.

Ook kennen we uit het midden van de 19e eeuw een lofdicht van een meisje voor haar jarige grootvader. Prachtig geschreven en de hele rand is met geprikte roosjes versierd. Zij heeft het papier in vieren gevouwen en toen geprikt. Opengevouwen gaan de prikjes bij het ene kwart neer en bij het andere op.

Ik kan u aanbevelen, wanneer u iemand een briefje schrijft, een hoekje van het papier of de rand te versieren met prikwerk. Door grote vlakken in uw knipwerk reliëf te geven met de prikpen, kan een verrassend effect verkregen worden. Wij, de Nijmeegse Knipkring, hebben twee morgens gewijd aan snijden en prikken. We hebben er plezier aan beleefd en ik verwacht er leuke resultaten van.

Dit artikel is eerder gepubliceerd in Knip-Pers 1987-1

Luilak en pinksterbruid

Door Rieny van Beek

In Noord-Holland begint Pinksteren nogal luidruchtig met een luilakviering. Het wordt vooral gevierd in Amsterdam, Haarlem, de Zaanstreek en de. kop van Noord-Holland. Op zaterdagmorgen, al om een uur of vijf als het nog schemerdonker is, lopen er jongens op straat te schreeuwen: “Luilak, luilak, beddezak!”
Als er een agent in de buurt komt, dan nemen ze de benen. Tegen zes uur komen er meer jongens op straat, die met groenteblikken of oude fluitketels achter zich aan lopen te gillen en joelen net zo lang tot iedereen wakker is, want uitslapen is er op deze zaterdag niet bij.

In Haarlem is er een speciale luilakmarkt, die van vrijdagavond tot zaterdagochtend voor Pinksteren wordt gehouden. Het is voornamelijk een bloemenmarkt en iedere ware Haarlemmer komt op luilakmorgen dan ook met een bloemetje thuis.

Pinkstergebruiken in de Zaanstreek- het reinigen van huis en hof voor Pinkster

Käthy Kuiper, die zichzelf 10 jaar geleden de oude technieken van knippen, snijden en prikken heeft aangeleerd, maakte deze prent in 1983. In haar jeugd – zo rond 1950 – was het nog een algemeen gebruik in de Zaanstreek, dat vóór Pinksteren alles aan kant moest zijn. De heggen werden geknipt, de paden geharkt, het onkruid tussen de stenen uitgetrokken en het huis met bezemen gekeerd.

Käthy Kuiper, 1983,  afm.30 x 21 om

De Pinksterbruid
De Pinksterbruid is een meisje, getooid met bloemen in het haar en omhangen met rozenslingers. Zij is het zinnebeeld van de herleefde natuur. Vooral in Twente was dit gebruik algemeen. De Pinksterbruid loopt onder een boog, versierd met bloemen, papier en groen, die door twee vriendinnetjes boven haar hoofd wordt gehouden. Zij lopen zo van erf tot erf en van huis tot huis, onder het zingen van een liedje met de vraag of er iets gegeven wordt. Krijgt de groep iets, dan strooit het meisje een paar lovertjes (van papier of bloemblaadjes) voor de deur als een zegenend gebaar van de kleine lentefee.

Hill Bottema,

Soms werden er pinksterkronen opgericht, waaronder gezongen en gedanst werd.
De pinksterkroon bestond uit staken van vier of vijf meter hoog, waaraan hoepels bevestigd waren met afhangende van gekleurd papier geknipte slingers. In Deventer was het de gewoonte om op dinsdag na Pinksteren de pinksterkroon te begraven. Dit gebeurde door de kroon in de IJssel te smijten of op een weiland te verbranden.

Gelezen:
D.J. van der Ven: Met de goastok door Twente en Salland.
Dr. J.M. Fuchs en W.J. Siinons: Shell Journaal van de Nederlandse Folklore.

De bloemenmand is geknipt door Rieny van Beek

Dit artikel is eerder gepubliceerd in Knip-Pers 1987-2

Scharen van snijden naar knippen

Door Jeannet Pasterkamp-Boerkoel

In Knip-Pers 2006-4 wordt verteld over de ontwikkeling van de schaar. Daarbij wordt de vraag gesteld: Wie zou er bedacht hebben, dat een mes van twéé kanten kon snijden? Als je de vraag anders stelt, namelijk wie heeft er bedacht dat je met twee messen kunt knippen, kom je dichter bij de oorsprong van onze schaar. Wie het bedacht heeft, zullen we wel nooit te weten komen, maar wel waar de oudste messen gevonden zijn waar je mee kon knippen. Aan onze schaar ligt een dubbel identieke messen ten grondslag, die bij elkaar horen. Het zijn grote, grove messen van ± 30 cm lang, die met twee handen vastgehouden moesten worden. Met de rechter hand hield men de beide messen vast op een zodanige manier dat ze goed langs elkaar heen gleden. Het doet een beetje denken aan de manier waarop de Chinezen hun eetstokjes gebruiken. Met de andere hand steunde men het linker mes, waardoor de knipbeweging ontstond. Dit was niet gemakkelijk en vergde veel oefening. Het voordeel van deze messen was, dat zowel linkshandige als rechtshandige mensen er zonder problemen mee konden knippen. De oudste aanwijzing van deze manier van knippen dateert uit de 5e eeuw voor Chr. in Griekenland. Daar is een beeldje opgegraven van een kapper (misschien een slaaf) die aan het werk is met dergelijke messen.

De oudste messenparen die opgegraven zijn dateren uit de vroeg Romeinse tijd. Het was al een hele vooruitgang toen men de uiteinden van de handvatten met elkaar verbond met een bout of een stift. Het nadeel van deze schaar was, dat het moeilijk was om hem te openen en weer dicht te knijpen, daarvoor moest je toch weer twéé handen gebruiken. Hoewel ze niet veel voorkwamen, werden ze in het Midden-Oosten nog vele eeuwen lang gebruikt bij het schapen scheren.

De definitieve oplossing van dit probleem was de beugel- of knijpschaar. De handvatten van de messen werden door een ronde, verende beugel zodanig met elkaar verbonden dat er een schaar uit één geheel ontstond, waardoor de bladen vanzelf vlak langs elkaar heen sneden. Door in de greep te knijpen kon men met één hand knippen. Ook met deze schaar kan men met de rechter-, maar ook met de linkerhand knippen, omdat men de hele hand gebruikt en niet alleen de vingers.

Het is leuk om te zien dat het moderne knijpschaartje ook een beetje lijkt op een messenpaar waarvan de uiteinden met elkaar verbonden zijn. Daarmee is de geschiedenis van de schaar weer bij het begin terug gekomen.

Afbeeldingen:
Een kapper aan het werk. Terracottagroep Tanagra, 5e eeuw voor Chr.
Twee messen uit de Romeinse tijd, 2e – 4e eeuw. Romeins-Germaans Museum in Keulen.
Schematische voorstelling van het knippen met twee messen.

Geraadpleegde literatuur:
Hanns-Ulrich Haedeke, Jochem Putsch en Ernst-Wilhelm Niegeloh: Die Geschichte der Schere. Keulen, 1998.

Dit artikel verscheen in Knip-Pers 2007-3.

De scharensliep

Door Jeannet Pasterkamp-Boerkoel

In de Knip-Pers 2006-4 hebt u het één en ander kunnen lezen over de ontwikkelingen van de verschillende soorten scharen. Daarbij komt vanzelf de vraag aan de orde: Hoe zouden die scharen geslepen worden?

Vooral bij de knijpscharen is dat moeilijk voor te stellen. Bij de luxe Romeinse schaar (afbeelding 1 uit het bovengenoemde artikel) uit het begin van onze jaartelling kon één blad uit de greep geklikt worden. Misschien is die schaar wel zo gemaakt, om de bladen gemakkelijker te kunnen slijpen. Dit soort scharen uit twee delen kwam maar heel weinig voor.

Scharen werden vroeger niet geslepen met een slijpsteen, maar ze werden gehaard met een zogenaamd haarijzer, een soort hamer. Net zoals de boeren hun zeisen scherp maken. Tussen de bladen van een knijpschaar uit één geheel werd een stokje gestoken, zodat ze een beetje uit elkaar stonden. Zo konden de bladen om de beurt gehaard worden.

Later werden de slijpstenen uitgevonden. De scharen met een draaipunt waren hiermee vanzelfsprekend veel gemakkelijker te slijpen. De twee delen waren met een pennetje verbonden dat er uitgestoken kon worden, zodat de aparte bladen gemakkelijk te slijpen waren. Tegenwoordig wordt er meestal een boutje gebruikt dat je in de schaar kunt schroeven.

Er zijn eenvoudige huis-, tuin- en keuken-methodes om zelf scharen te slijpen. In een stoffenwinkel liet een verkoopster vroeger eens zien, hoe zij dat deed. Ze haalde uit een la onder de toonbank een klein bruin ouderwets medicijnflesje met een lange hals tevoorschijn. Ze deed haar grote schaar wijd open en meteen lange, vloeiende beweging “knipte” ze in de hals van het flesje. Je kon er een dikke, witte streep in zien van het jarenlange gebruik. Ze vertelde, dat ze haar scharen nooit naar de scharenwinkel hoefde te brengen.

Tegenwoordig zijn er elektrische messenslijpers waar je ook scharen mee kunt slijpen. Maar dat is voor onze fijne knipschaartjes toch niet aan te bevelen.

Ed ten Berge, één van onze leden, heeft in de Knip-Pers 1991-2 uitgebreid verteld, hoe hij zijn schaartjes slijpt en hij heeft het destijds ook op de Contactdag laten zien.
Hij doet dit met behulp van repen heel fijn, watervast schuurpapier (nr. 400 of 600) van ongeveer 5 cm. breed, die hij langs de rug op het voorblad van een telefoonboek legt. Vervolgens strijkt hij met de snijkanten van zijn schaartje een keer of tien over het schuurpapier, waarbij hij het kruis van de bek geleidelijk van het schuurpapier af beweegt. Hij begint met de helft waar de fabrieksnaam op staat, daarna slijpt hij de andere helft. Daarmee voorkomt hij, dat hij het ene been twee keer slijpt en het andere niet.
Het is leuk, om het hele verhaal in die oude Knip-Pers nog eens door te lezen.

Foto: In het Openluchtmuseum in Arnhem loopt regelmatig een scharensliep met een ouderwetse kar met slijpstenen rond. De scharensliep weet er van alles over te vertellen. De kar is geen uniek museumstuk; hij is helemaal gerestaureerd en er mag mee gewerkt worden. Dat gebeurt dan ook volop.

Een nieuw schaartje knipt meestal nog niet meteen soepel, er gaat enige tijd overheen voordat het goed naar je hand gaat staan. Soms knipt een schaartje te stroef. Een miniem druppeltje naaimachineolie wil wel eens helpen. Ook kun je heel voorzichtig het schroefje een klein beetje los draaien. En als je geen schroevendraaiertje bij de hand hebt? Dan zit je met de handen in het haar. Letterlijk! Daar worden je vingers een beetje vettig van. Als je daarmee over de snijbladen van het schaartje strijkt, worden ze een beetje gesmeerd, zo glijden ze weer wat gemakkelijker langs elkaar.

Een schaartje moet heel soepel zijn; als je het ene oogje vasthoudt, moet het andere bijna vanzelf naar beneden vallen.

Hoe het slijpen ook gebeurt, het is belangrijk dat het goéd gebeurt, liefst bij een vakman. Het is heel leuk om te zien, hoe de scharen geslepen worden op een amarilsteen; dit is een blauwe, metaalachtige steen. En kinderen mogen zelf proberen om het grote wiel te laten draaien dat de slijpstenen in beweging brengt.

De Japanse scharenslijper M. lkegaya slijpt op ambachtelijke wijze al een jaar of 30 scharen. Eerst worden de losgekoppelde benen van de schaar op verschillende platen geslepen, te beginnen met een diamantplaat. Vervolgens worden ze gepolijst op diamant- papier. De finishing touch vindt plaats op een plaat van leer, speciaal van de bil van een paard. Vervolgens moet het schroefje er weer in. Dat is ook nog een secuur werk, want de schaar wordt opnieuw afgesteld zodat de snijvlakken en de punten van de schaar weer goed op elkaar aansluiten. Tenslotte volgt nog de proef op de som: Meneer lkegaya knipt in een stukje nat keukenpapier. Als de inknip vlot, glad en tot in het puntje geschiedt, is de schaar klaar. Probeer het ook maar eens.

Een prima adres om uw knipschaartjes te laten slijpen was de Fa. Holsboer uit Arnhem, vlak tegenover het Centraal Station. De schaartjes die bij de Knipvereniging te koop waren, komen hier vandaan. Dit bedrijf bestaat al sinds 1867. Het was oorspronkelijk een instrumentenfabriek voor geodesie, landmeetkunde. In de crisistijd verdrongen de Zwitserse precisie-instrumenten de Nederlandse en dat deed ook de instrumentmakerij van de fa. Holsboer geen goed. Men zocht naar nieuwe mogelijkheden en vond die in de optiek. Dat was een goede aanvulling van het assortiment. Eén van de werknemers was dhr. H. P. Derksen. Hij werd later directeur en mede-eigenaar. De fa. Holsboer werd een NV en nog weer later een BV van de familie Derksen, maar hij bleef bestaan onder de oude naam omdat die zowel in binnen- als buitenland bekend was. Dhr. D. Derksen nam het bedrijf van zijn vader over. Omdat het bedrijf eerst gespecialiseerd was in instrumenten, was hij gediplomeerd instrumentmaker. Hij moest zijn eigen gereedschappen kunnen maken, onderhouden en slijpen. Zo heeft hij geleerd om scharen te slijpen. Dat deed hij in 2007 al 56 jaar. Hij sleep ook onze schaartjes. Het is heel specialistisch werk, het is erg moeilijk om zulke fijne papier knipschaartjes te slijpen. Bovendien stelde hij ze opnieuw goed af, zodat het een genot was om er daarna weer mee te knippen. “Je moet er gevoel voor hebben”, zegt hij, “je kunt het, of je kunt het niet.”
Helaas is er nu niemand meer in het bedrijf die dit werk van hem over kon nemen. Meneer Derksen heeft op zijn beurt het bedrijf overgedragen aan zijn zoon, weer een H.P. Nu dus al weer de derde generatie Derksen, een echt familiebedrijf.

Er waren papierknippers in Arnhem en omgeving die wisten, dat dhr. D. Derksen goed scharen kon slijpen en daarom vertrouwden ze hun kostbare schaartjes aan hem toe. Door mond-tot-mondreclame werd het in steeds groter kring bekend, dat dit een goed adres was. Meneer Derksen heeft zich goed ingeleefd in het werk van een knipper. Daarom is hij begonnen om één punt van het schaartje plat te slijpen, zodat je niet zon lelijk beginpunt krijgt als je in het papier wilt knippen. Hij heeft zelf nooit papier geknipt. Door zijn eigen zaak had hij daar nooit de tijd voor, maar hij vindt knipsels wel heel mooi. Soms krijgt hij als dank voor het slijpen van een schaartje wel eens een knipsel. Daar is hij heel blij mee! Hij heeft nog niet zo lang geleden een nieuwe heup gekregen en kan nu even geen schaartjes slijpen. Maar als hij helemaal genezen is, hoopt hij dit werk weer te hervatten.

Niet alleen de scharen hebben een lange ontwikkeling doorgemaakt, maar ook de manier van slijpen. Die zijn gelukkig gelijk op gegaan. Stel je voor, onze schaartjes bewerkt met een haarijzer. Daar moet je toch niet aan denken!

Geraadpleegde literatuur: Knip-Pers, juni 1991.
Knipsel ‘de scharensliep’ (afm. 11 ,5×13 cm) en foto’s — Jeannet Pasterkamp.
Dit artikel is eerder gepubliceerd in Knip-Pers 2007-1

Firanki: de oudste Poolse papierknipsels

door Susan Throckmorton

Sinds het midden de 19de eeuw maakte papierknipwerk een belangrijk deel uit van de opvallende ontwikkeling in het versieren van de huizen op het PooIse platteland. Het waren de voor ons bekende, in lagen gekleurd papier geknipte motieven: bloemen, hanen en andere vogels, scènes uit het boerenleven, sterren en levensbomen die de wanden en de balken van de boerenhuizen versierden. Verrassend is het om te ontdekken dat dit niet de oudste Poolse papierknipsels of wycinanki zijn. De oudste vermelding van papierknipsels in Polen is in een document uit 1830 waar gesproken wordt over gordijnen van papier of ‘firanki’.

De oorsprong van papiergordijnen is niet duidelijk. Aan het begin van de 19de eeuw werd steeds meer papier gebruikt en door nieuwe papiermolens werd hierin voorzien. Misschien kwam het idee doordat fabrieksmatig papiergordijnen en gedecoreerd kastpapier of ‘zabki’ werd gemaakt. Een andere mogelijkheid is de invloed van door snijmachines gemaakte inkepingen in kastplanken. Daarnaast is er een aanwijzing dat de idee kwam van Joodse straathandelaren die vanaf ongeveer 1780 langs de deur kwamen en papier verkochten. Hoewel deze datum laat is, hebben de Joden ongetwijfeld hun bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de papieren gordijnen. Joden die al gevestigde papierknippers waren in hun gemeenschappen in Polen, verkochten, met hun drang om te handel te drijven, niet alleen papier aan hun klanten, maar ook ideeën hoe je papier in het dagelijks leven kunt gebruiken.

De oudste gordijnen werden ‘wstazki’ of ‘linten’ genoemd en werden geplakt op spiegels of schilderijlijsten, van vaak heilige afbeeldingen. Behalve als versiering hadden ze ook het praktische nut om een beschadiging in prent of spiegel te verbergen. Zij werden eerst gemaakt van dun wit papier, later van gekreukt en later gladgestreken vloeipapier. Gewoonlijk werden twee strips papier van dezelfde afmeting, bovenin met een touwtje vastgebonden.

Papiergordijn in een Pools openluchtmuseum

Zowel boven- als onderkant met een kartelrandje, of geschulpt. De onderkant werd versierd met rijen knipwerk.

afb. 1

Aan het eind van de 19de eeuw en begin van de 20ste eeuw werden de linten niet langer samengebonden met een touwtje, maar werd de strip plat opgeplakt.

afb. 2

afb. 3

In de eerst helft van de 19de eeuw hadden de boerenhuizen ook papieren gordijntjes voor de ramen. Opengewerkte patronen werden samengesteld op verschillende manieren tussen driehoeken, kruisen, cirkels, ellipsen, harten en vierkanten en ook uitgeknipt langs de vouwen van grote rechthoeken van wit vloeipapier.

afb. 4

afb. 5

afb. 6

Deze ‘lege’ of negatieve motieven werden vervolgens uitgebreid met bloemen, dieren, vogels, cupido’s, fruit, rozetjes etc. die positief geknipt werden dus in papier aanwezig waren.

De gewoonte om de ramen te versieren met papieren gordijntjes heeft lange tijd voortgeduurd, de variatie in motieven bleef, maar de rangschikking onderging een verandering omdat de papierknippers meer technisch onderlegd werden. Deze verbetering in techniek, zowel in vouwen als in knippen langs een vouwlijn vormde de basis van het kleurrijke ‘wycinanki’ dat later ontstond en waar we meer vertrouwd mee zijn.

Tegenwoordig zijn papieren gordijntjes iets uit het verleden, hoewel zij nog steeds in de ‘skansen’, de openluchtmusea in Polen, de ramen van de boerenhuisjes opluisteren. Het is altijd weer een prachtig gezicht de patronen van de gordijntjes door de zon op het meubilair en de vloer van de huisjes te zien.

geknipt Pools gordijn, foto: Verhave

Aan het eind van dit artikel laten patronen voor gordijntjes zien die gekopieerd zijn uit een Pools boek uitgegeven in 1924. Het is zeldzaam om deze voorbeelden te vinden.

Het afgebeelde knipwerk:
Titelknipwerk: Halina Oledzka, ‘Z Badan nad Wycinanka Kurpioska, Polish Sztuka Ludowa
Papiergordijn in een Pools openluchtmuseum
1, 4 en 5: Alexander Blachowski, Polska Wycinankow, Ludowa
2 en 3: Halina Oledzka, ‘Z Badan nad Polska Wycinanka Kurpiosa, Polish Sztuka Ludowa
6: Josef Grabowski, Wycinanka Ludowa

Bibliografie
Blachowski, Alexander, Polska VVycinankow Ludowa, Torun, Muzeum Etnograficzne w Torunu, 1986
Grabowski, Jozef, Wycinanka Ludowa, Warszawa, Wydawnictwo ‘Sztuka’, 1955
Oledzka, Halina, ‘Z Badan nad Wycinanka Kurpioska’, Polish Sztuka Ludowa, 1964m no. 3, pp 159‑178
Potlitcht, Henryk, Methodyczna Nauczanie Wycinanki, Krakow, Drukarnia Polska Francsiska, Zemanka w Krakowie, 1924
Samsel, Maria, Wycinanka Kurpiowska, Ostroleka, Muzeum Okregowe w Ostrolece, 1988

Voorgaande tekst is een vertaling door Joke Verhave van een artikel uit: FirstCut, het blad van het gilde van Amerikaanse papierknippers, vol 21, nr 1, op verzoek van de redactie van de Knip‑Pers.

In de Knip­‑Pers aug 2004 hebben we een verhaaltje geschreven over knipwerk in het huishouden. De oude PooIse gordijntjes zijn hier ingewikkelde voorlopers van. Ook onze klokkenkleedjes (Jeanette Pasterkamp heeft hierover geschreven en onze leden gestimuleerd tot het maken ervan.), zitten in deze hoek van het knipwerk.

Joke en Jan Peter Verhave

Noot redactie:
Dank aan Susan Trockmorton (auteur) en redactie van FirstCut voor toestemming tot gebruik in de Knip‑Pers 2006-3

Scharen en schaartjes

door Jeannet Pasterkamp

Voor een knipsel heb je in principe niet meer nodig dan schaar en papier.
Een schaar is een interessant stuk gereedschap dat in de loop der tijd een gedaanteverwisseling heeft ondergaan. Wij pakken een mes of een schaar en denken er verder niet bij na, maar aan onze ‘moderne’ schaar liggen twee ingenieuze uitvindingen ten grondslag.

Een scherp bot, een geslepen steen, je kon er mee snijden. Een mes van metaal was al een hele vooruitgang. Maar wie zou er bedacht hebben, dat een mes van twee kanten kon snijden? Die uitvinding is al heel lang geleden gedaan. De eerste scharen zijn opgegraven in het oude Egypte, ca. 300 voor Chr. Het zijn zgn. knijpscharen. Ze zijn heel eenvoudig en bestaan uit één stuk. Het is een cirkelvormige greep met twee spits toelopende bladen die langs elkaar heen snijden. Door in de greep te knijpen, kan men knippen.

Via de Romeinen is dit soort schaar in Nederland terechtgekomen. In de buurt van Nijmegen, waar een groot Romeins garnizoen was, zijn veel scharen opgegraven. Ze dateren uit de eerste eeuw van onze jaartelling. Ze zijn nog steeds heel eenvoudig, maar er zijn ook luxe exemplaren bekend die op een toilettafel van hooggeplaatste personen thuishoorden. Eenvoudige scharen werden in Nederland gemaakt; ze werden gebruikt door kappers en kleermakers. De luxe exemplaren zijn vanuit Italië, Gallië en het Rijnland (Keulen) ingevoerd. In Dorestad (Wijk bij Duurstede) is een oude schaar gevonden uit ca. 500 na Chr.

Hierna is het lang stil geweest. Scharen waren nog altijd een schaars artikel. Pas in de middeleeuwen kwam de productie goed op gang. Ze werden door smeden met grote vakbekwaamheid op een eenvoudig smidsvuur gemaakt. De oudste ijzeren knijpschaar die ooit in de omgeving van Amsterdam is opgegraven, werd aangetroffen in de lemen vloer van een terphuis in Oud‑Diemen, daterend uit de periode 1110‑1120.

De scharen waren nog steeds heel eenvoudig, met lange, spitse bladen. Maar daar kwam verandering in. Waar de greep overging in het snijblad, werd de schaar versierd met een of meerdere knoppen. Deze versiering sloot aan bij de vormentaal uit die tijd. De versieringselementen, met name een klaverblad of driepas, zijn ook bij Gotische kerkramen uit die periode te zien. Bij andere scharen werd de greep heel kunstig versierd. Ook de bladen van de schaar veranderden; ze werden korter en breder. Soms is hierop het merkteken van de smid te ontdekken. De scharen werden vaak bewaard in een leren hoes.

In de late middeleeuwen waren er behalve bij kleermakers ook al in gewone huishoudens scharen. Hij werd door de huisvrouw met een koord aan de gordel gedragen, samen met bijv. ander naaigerei en een sleutelbos. Zo had men de schaar altijd bij de hand en kon hij niet zoek raken.

Een heel nieuwe ontwikkeling waren de scharnierscharen. Ze kwamen waarschijnlijk uit Byzantium of de Islamitische wereld. In de Romeinse wereld zijn ze bekend in de eerste eeuw na Christus. De uitvinding ervan wordt (o.a. op internet) ook wel aan Leonardo da Vinci (1452‑1519) toegeschreven, maar omdat er veel oudere scharnierscharen zijn opgegraven, kan deze bewering niet kloppen!

De oudste ijzeren scharnierschaar die in Amsterdam opgegraven is, dateert uit de periode 1450‑1500. In de zestiende eeuw werden beide soorten naast elkaar gebruikt, zoals te zien is op oude schilderijen, maar langzamerhand werden door de deftige burgerij bij naaien en borduren liever scharnierscharen gebruikt. Ze knipten plezieriger. Ook kwam er in steeds meer huishoudens een schaar. Dit is een gevolg van de industriële ontwikkeling, waardoor scharen als massaproduct gemaakt konden worden. Langzamerhand verdween de knijpschaar uit de huishouding.

Knijpscharen werden nog wel gebruikt als groot gereedschap voor bijv. schaapscheren. Toch werd dit type grote schaar ook nog voor fijne doeleinden gebruikt, bijv. door papierknippers in Polen.

Er zijn in de zestiende en zeventiende eeuw in ons land schitterende knipsels gemaakt. Hoewel het woord knipsel anders doet vermoeden, werden ze niet alleen geknipt, maar ook gesneden. Dat ze tegenwoordig in Nederland meestal geknipt worden, zal ongetwijfeld aan de hoge kwaliteit van de scharen liggen.

Evert Root (1896‑1978), de bekende knipkunstenaar uit Amsterdam, heeft een knipsel gemaakt van zijn begrafenis. Hij wilde graag een schaar mee in zijn kist. Hij zei hierover: “Dan kan ik, als ik boven kom, direct op Petrus afgaan en zeggen: ‘Hé Petrus, kom es effies hier.’ Dat wordt dan meteen het mooiste portret.” In werkelijkheid is er geen schaar met hem mee gegaan. Zijn scharen zijn, met een deel van zijn knipsels, in het Openluchtmuseum in Arnhem terecht gekomen. Daar waren ze afgelopen zomer [2006] te zien in de vitrine-expositie.

Tegenwoordig worden er weer nieuwe knijpscharen naar oud model gemaakt. Veel mensen die in historische toneelgroepen meespelen, hebben zo’n schaar aan hun gordel hangen. Niet alleen voor de show, je kunt ze ook echt gebruiken, net als vroeger.

Eeuwenlang is er aan het ontwerp van scharnierscharen niets meer veranderd, maar nu is er een nieuw ontwerp schaar, een combinatie van een knijp- en een scharnierschaartje. Het lijkt wel iets op een pincet. Je kunt er heel fijn mee knippen. Het is even wennen, maar het werkt prettig. Voor mensen met reuma is het een uitkomst. Want we willen toch allemaal graag blijven knippen.

Nawoord
Voor de samenstelling van dit artikel ben ik o.a. in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden geweest. De algemene kennis over scharen heb ik gekregen bij het Bureau Monumenten & Archeologie – afdeling Archeologie, waar ik de scharen uit de collectie van het Amsterdams Historisch Museum mocht bekijken. Dit was een bijzondere belevenis. Daarom wil ik de heer Wiard Krook graag bedanken voor zijn hulp en medewerking.

Foto’s:

  1. Luxe Romeinse schaar. Collectie: Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.
  2. Oudste schaar, opgegraven bij een woonterp in Diemen uit 1110‑1120 (DIEM‑323‑6).
  3. Opgegraven smidsvuur aan de Nieuwendijk in Amsterdam, waar tussen ca. 1200 en 1300 scharen gesmeed werden. Foto: W. Krook
  4. Knijpschaartje uit 1500‑1550. (RUS 107) Zo worden de scharen goed gedocumenteerd.
  5. Knijpschaar met brede bladen uit 1600‑1650. (KG 1‑1)
  6. Scharnierschaar uit 1700‑1750 (MW 6‑4)
  7. Scharnierschaar uit periode 1800‑1900, (MC7‑772). Zo worden op de afdeling Archeologie van het Bureau Monumenten & Archeologie in Amsterdam de scharen goed bewaard.
  8. Pools knipwerk. Expositie ‘Geknipt voor u’, zomer 2005 in het museum ‘Betje Wolff’ te Middenbeemster.
  9. Knipsel van Evert Root over zijn begrafenis. afm. 13,5 x 21 cm.
  10. Oud en nieuw model knijpschaar naast elkaar. (Zie nr. 13)
  11. Etui met scharen van Evert Root Sr. Foto Joke Verhave
  12. Wat is dit nu weer?
  13. De collectie schaartjes van Tineke Kroes.

Foto’s
Nrs. 2 t/m 7 Collectie: Amsterdams Historisch Museum / Bureau Monumenten & Archeologie – afdeling Archeologie. Onder de bijbehorende nummers zijn de scharen opgeslagen en gedocumenteerd.
Foto’s waar geen naam bij staat, zijn genomen door J. Pasterkamp.

Geraadpleegde literatuur:

  1. Jan Baart, Wiard Krook, Ab Lagerweij e.a., Opgravingen in Amsterdam. 20 jaar stadskernonderzoek (Amsterdam, 1977).
  2. C.E. Houkes, Werktuigen, Gereedschappen in Amsterdam. Doctoraalscriptie Europese Archeologie, afstudeerrichting Middeleeuwen‑Nieuwe Tijd (Universiteit van Amsterdam, Amsterdam 2004).
  3. Joke Verhave, ‘Evert Root, een kunstenaar met de schaar’, in: B en M 1980 nr. 2.

Dit artikel verscheen in Knip-Pers 2006-4.